Eerst probeerede de visser met zijn hamer het ijs stuk te timmeren. Maar het was te dik. Toen probeerde hij met zijn olielamp het ijs te smelten. Maar het was te dik. Toen hield hij de schelp omhoog, zo dicht mogelijk bij de parel. Maar dat werkte.
De visser dacht aan alle magische taferelen en geluiden die hij was tegengekomen op zijn reis, en toen begonnen al die klanken uit de schelp te vloeien. Niet alleen de verzamelde geluiden die hij had gevangen met de schelp galmde door de grot, maar ook de geluiden van de instrumenten uit het havenstadje, en de geluiden uit de storm, woestijn, van het zeemonster. Noem het maar op. Het enorme kakafonie van geluid liet het ijs barsten waardoor de parel in de hand van de visser viel. Op dat moment viel het geluid ook stil.
Tot uit de parel het ontbrekende stuk van de mysterieuze melodie klonk die hij aan het begin van zijn reis had gehoord en hem de hele tijd in zijn greep had gehouden. De parel begon geel te gloeien en het laatste stuk licht en geluid werd één met de schelp toen de visser de parel voorzichtig in de schelp plaatste.