Ondanks dat het misschien wel zo voor de visser voelde, duurt geen enkele storm voor eeuwig. Toen de storm ging liggen vond de visser zichzelf bij een kust vol steile klippen en rotsen. De schelp, altijd nog stevig vast geklemd onder zijn jas, begon weer te trillen. Hij haalde het onder zijn jas vandaan en hield het hoog de lucht in om te zien waar de schelp hem naartoe zou leiden. De schelp draaide richting smalle een kloof in de rotswand.
Het water was wit van het schuim door al het gekolk. De golven sloegen tegen de rotswand aan en de visser trok met één hand met al zijn kracht aan het stuur om zo tussen de rotsen door te manouvreren. Met zijn andere hand hield hij de schelp omhoog voor de juiste weg tussen het labyrint van rotsen, stenen en water te vinden.