Eén golf, twee golf, drie, vier, acht, twintig, honderd, duizend golf. Maar deze keer geen rustige golven, nee. Het waren golven zo hoog als huizen. Door alle regen kon de jonge visser nauwelijks nog het verschil zien tussen de zee en de lucht. Alleen als de hemel verlicht werd door de felle bliksem kon hij kort voor zich uit zien. En het enige wat hij dan zag waren golven. Om ervoor te zorgen dat hij niet overboord geslagen zou worden bond hij zichzelf vast met een touw in de kajuit. Tussen het stuur stak hij een stok zodat het bootje in koers zou blijven. De schelp, die klemde hij stevig vast onder zijn jas.
Het water in de vissenkom klotste en klotste, tot het bootje door zo'n grote golf werd opgetild, dat de goudvis door de beweging de kom uit vloog en zo overboord sloeg. Sindsdien zwom er altijd ergens onder het bootje een grote goudvis met de visser mee.